Deze norm beschrijft een methode voor de bepaling van de sterkte van een naad om het gedrag van een
gegeven naainaad in een weefsel te beoordelen, indien zij in een richting loodrecht op de naad wordt
belast.
De bepaling is toepasbaar op naden, waarbij de kettingdraden in het weefsel aan weerszijden van de naad
dezelfde richting hebben, terwijl de naad loodrecht op of evenwijdig aan deze draden moet lopen.x)
Ook verbindingen van weefsels, die op andere wijzen tot stand zijn gekomen, kunnen volgens deze norm worden onderzocht.