Deze norm beschrijft methoden voor het bemonsteren van een hoeveelheid melkpoeder met het doel informatie te verkrijgen over één of meer eigenschappen en/of de samenstelling van die hoeveelheid. De beschreven methoden behandelen de techniek van de monsterneming zonder inlichtingen te geven omtrent het aantal monsters dat moet worden genomen om met een bepaalde betrouwbaarheid een uitspraak over de hoeveelheid te doen.
Opmerkingen
1. De norm geeft methoden voor normale gevallen. Voor het vaststellen van inhomogeniteit van een hoeveelheid melkpoeder zal men soms van de norm moeten afwijken.
2. Met de in deze norm beschreven methoden van monsterneming worden monsters verkregen die in het algemeen kunnen worden onderzocht volgens de in de reeks normen voor melkpoederonderzoek opgenomen methoden. Wanneer dit laatste niet het geval is, zal de benodigde afwijkende methode van monsterneming in de desbetreffende norm zelf worden beschreven.