De norm is van toepassing op alle soorten water, behalve voor watersoorten met een zeer geringe concentratie aan zuur en base, zoals bijv. regenwater. De ondergrens van de bepaling ligt bij ca. 0,1 mmol/l en de bovengrens bij 25 mmol/l.
De pH van het eindpunt van de titratie moet bij voorkeur zo worden gekozen dat hij ligt in een gebied waar de buffercapaciteit klein is.
Opmerking
Wanneer voornamelijk waterstofcarbonaat en koolstofdioxide of carbonaat, eventueel samen met sterk zuur of
sterke base aanwezig zijn, komen pH waarden inde buurt van 8,2 tot 8,5 en 4 tot 5 in aanmerking. Als zwakke zuren
(pKa ca. 4,7) en hun anionen voornamelijk aanwezig zijn, eventueel samen met sterk zuur of sterke base, zijn pH-
waarden in de buurt van 8,4 en 3,4 als eindpunten geschikt. Zijn zwakke basen (pKb ca. 4,7) en hun kationen
voornamelijk aanwezig, eventueel samen met sterk zuur of sterke base, dan zijn pH-waarden in de buurt van 10,6 of
5,6 als eindpunten geschikt.
pKa is de negatieve logaritme van de protolyseconstante van het zuurevenwicht.
pKb is de negatieve logaritme van de protolyseconstante van het base-evenwicht.