De norm is van toepassing voor rubberslang met inlagen voor butaangas met een werkdruk tot 0,2 MPa (2 bar) en voor propaangas met een werkdruk tot 2 MPa (20 bar).
De slangen worden gebruikt voor het transport van butaangas en van propaangas uit flessen of houders met vloeibaar propaan naar gasverbruikende toestellen zoals o.a. las- of snijbranders, uitsluitend aan de afname-zijde van gasdrukregelaars.
Opmerking
Voor slangen, die rechtstreeks op flessen of andere drukvaten worden aangesloten, of die worden gebruikt bij het
overpompen en bij vul- en afgiftestations, zie de voorschriften van de Dienst voor het Stoomwezen.
Voor slangen zonder inlagen voor butaangas met een druk beneden 5 kPa (50 mbar), zie NEN 5658.