Deze norm is van toepassing bij de controle op eventuele toevoeging van water aan rauwe of verhitte melk,
die geheel, gedeeltelijk of niet is ontroomd.
De melk mag niet verzuurd of anderszins bedorven zijn. Als de melk slechts in geringe mate is verzuurd,
kan een benaderde waarde voor het vriespunt van de oorspronkelijke, niet-verzuurde melk worden
berekend met de formule onder 10.2.
Als de melk bevroren is geweest, wordt er slechts een benaderde waarde voor het vriespunt van de
oorspronkelijke (niet-bevroren) melk verkregen.
Indien melkmonsters zijn geconserveerd, mag dit slechts zijn geschied op een van de volgende drie
wijzen, namelijk door per liter melk toe te voegen:
a. 1,00 g kaliumdichromaat (K2Cr207) of
b. 1,5 ml formaldehyde-oplossing 34 tot 37% (m/m) of
c. 15 ml van een oplossing van 10 g kwik(ll)chloride (HgCI2) en 8,5 g natriumchloride (NaCI) in 1 I water.
Opmerking
Bij conservering volgens a. of b. moet er een correctie op het vriespunt worden aangebracht (zie hiervoor 10.1). Bij conservering volgens c. is er geen correctie nodig, omdat toevoeging van de kwik bevattende oplossing vrijwel geen invloed heeft op het vriespunt van onvervalste melk.